Resultaten Programma Beter Benutten nauwelijks meetbaar

beter-benuttenHet is lastig om vast te stellen in welke mate het programma Beter Benutten zijn doel bereikt. Bovendien bevat het programma veel maatregelen die toch al op de rails stonden, veel projecten zijn vertraagd, de informatievoorzieningen deugt niet en onderweg bijsturen is in de praktijk ondoenlijk.

De Algemene Rekenkamer én de Zuidelijke Rekenkamer deden onderzoek naar de resultaten van het Programma Beter Benutten en komen tot de conclusie dat nauwelijks is vast te stellen in hoeverre het Programma – kosteneffectieve – zoden aan de dijk zet.

Effect Beter Benutten lastig te isoleren
Zo is het lastig vast te stellen in welke mate het programma het gestelde doel bereikt, te weten 20% minder files op specifieke punten. IenM houdt op die punten bij hoeveel tijd een voertuig verliest ten opzichte van de normale doorstroom, de zogenaamde ‘voertuigverliesuren’. Volgens een tussenmeting van IenM is het aantal ‘voertuigverliesuren’ als gevolg van het programma Beter Benutten met circa 9% verminderd (oktober 2014). Maar de Rekenkamer vraagt zich af in hoeverre het resultaat is toe te schrijven aan het programma Beter Benutten of aan maatregelen op hetzelfde traject uit een ander beleidsprogramma. De Rekenkamer noemt als voorbeeld de maatregel ‘Verkeersmanagement ’s-Hertogenbosch’. Die is onderdeel van het programma Beter Benutten en ook onderdeel van andere beleidsplannen van de gemeente Den Bosch die hetzelfde beogen: het verbeteren van de bereikbaarheid op hetzelfde traject.

Ook afwijkingen van deze aanpak vertroebelen het zicht op de resultaten. Zo is bij de maatregel ‘Fietsstimulatieprogramma’ van Beter Benutten Brabant is vooraf aan IenM aangegeven dat de indicator ‘voertuigverliesuur’ niet bij de fietsmaatregel past. De provincie heeft gekozen voor de indicator ‘aantallen autoverplaatsingen’. Bij deze indicator heeft de provincie berekend hoeveel autoritten zijn omgezet naar fietsritten. Daarvoor vermenigvuldigt de provincie het aantal deelnemers aan deze maatregel met het aantal geregistreerde fietsritten. De aanname is dat alle fietsritten niet alleen voorheen autoritten waren, maar ook autoritten betreffen op een specifiek traject waar het programma de files wil reduceren. Dit betekent dat onduidelijk is in welke mate de maatregel bijdraagt aan het verminderen van het aantal voertuigverliesuren.

De indicator ‘voertuigverliesuur’ gaat trouwens over het reistijdverlies en niet specifiek over de files. Een deel van de voertuigverliesuren wordt veroorzaakt door files, maar welk deel is niet bekend. Een vermindering van het aantal voertuigverliesuren betekent derhalve niet per definitie een directe vermindering van het aantal files, zo stelt de Rekenkamer.

Gebrekkige infomatievoorziening
Dit gegeven vertroebelt ook de informatievoorzieningen richting Tweede Kamer. In maart 2014 meldde de minister van IenM aan de Tweede Kamer dat de bijna dertig maatregelen waarvan de effecten zijn gemeten, hebben geresulteerd in 13.500 spitsmijdingen per etmaal. Dit staat volgens de minister gelijk aan een vijfde van de totale programmadoelstelling van 20% filereductie. In het jaarverslag 2014 geeft zij vervolgens aan dat de tussenmeting (oktober 2014) een effect van circa 9% laat zien. Zij meldde in beide gevallen niet welke kanttekeningen bij dit gemeten resultaat moesten worden geplaatst, zoals de mate waarin het gemeten resultaat het gevolg van het programma ‘Beter Benutten’ is en dat de meting over reistijdverlies gaat en niet over files.

Effect landelijke maatregelen ondoorzichtig
Ook over de ‘landelijke maatregelen’ van het programma Beter Benutten wordt gebrekkig gecommuniceerd. De informatie die de Tweede Kamer krijgt over het programma ‘Beter Benutten’ richt zich vooral op de regionale gebiedsprogramma’s. Er zijn echter ook nog vijf landelijke maatregelen waar het Rijk trekker van is. De informatie over deze maatregelen is opgenomen bij verschillende 12 onderwerpen die in de Kamer worden behandeld en komt dus versnipperd bij het parlement terecht. De minister van IenM informeert de Kamer bijvoorbeeld over de landelijke maatregel ‘Doorstroming Station Utrecht’ in de voortgangsrapportages over het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer. De Rekenkamer vindt dat de Tweede Kamer hierdoor geen volledig zicht krijgt op de effecten van maatregelen in het kader van het totale programma ‘Beter Benutten’.
Datzelfde geldt voor de vertragingen die zich bij veel Beter Benutten projecten voordoen. In november 2014 gaf de minister aan de Tweede Kamer aan dat het programma ‘volgens planning’ werd uitgevoerd en dat ‘het merendeel’ van de ruim driehonderd maatregelen conform planning in 2014 zou worden opgeleverd . Uit onderzoek van de Rekenkamer blijkt echter dat in oktober 2014 bij het ministerie bekend was, dat naar schatting 28% van de maatregelen ná 2014 zou worden uitgevoerd.

Bijsturen nauwelijks mogelijk
Voor wat betreft het Brabantse deel van het programma constateert de Zuidelijke Rekenkamer dat het programma in zeer korte tijd is opgezet en vormgegeven. Vanwege de tijdsdruk en eisen van IenM is het programma vooral samengesteld uit afzonderlijke projecten die al in de pijplijn zaten en binnen reeds bestaande provinciale programma’s vallen. De rekenkamer concludeert dat dit de overzichtelijkheid niet ten goede is gekomen. De informatie die verzameld wordt over de voortgang van projecten is van onvoldoende kwaliteit en de provincie heeft vrijwel geen zicht op de uitputting van de voor die prestaties benodigde middelen. Onderweg bijsturen is dan ook nauwelijks mogelijk.

Kosteneffectiviteit onbekend
Ook heeft de Rekenkamer kritiek op het feit dat voor de financiering van het programma ‘Beter Benutten’ de Brede Doeluitkering (BDU) Verkeer en Vervoer is ingezet. De BDU kenmerkt zich door keuzevrijheid voor de ontvangers. Het Rijk stelt geen specifieke eisen aan de besteding van het geld en ontvangt geen verantwoordingsinformatie over de realisatie en resultaten van de uitgaven. Dit gegeven past niet bij het programma ‘Beter Benutten’, aldus de Rekenkamer.
Minister heeft verder geen inzicht in kosteneffectiviteit maatregelen. Om te weten welke maatregel werkt en welke niet, én tegen welke kosten zou de minister naast de effectmetingen ook betrouwbare en bruikbare informatie over de uitgaven moeten ontvangen. Conform de BDU-systematiek hoeven de ontvangers echter geen informatie over de werkelijke uitgaven van de maatregelen te geven.

Informatievideo IenM over Programma Beter Benutten

Onderwerpen: ,

Auteur: Redactie

Reageren op dit artikel is niet mogelijk.